Interview met Maarten Slutter, docent UIN door Astrid Mols en Harry de Nie, haptotherapeuten
De zomer blijft maar rondhangen met mooie zachte dagen. Het interview vindt plaats ergens laat september, zomaar een moment om stil te staan bij de vakgebieden haptotherapie en craniosacraal therapie. Maarten zit samen met Astrid in een praktijkruimte in het gezondheidscentrum waar zij beiden werken, Harry sluit aan via zoom. De sfeer is meteen plezierig; er is nieuwsgierigheid naar elkaar en naar elkaars vak.
Harry: Maarten, jij hebt zelf aangegeven wel een artikel te willen inbrengen. Wat is voor jou het belangrijkste waar je het over wilt hebben?
Maarten: ‘Het leek me interessant om het te hebben over de overeenkomsten en verschillen tussen haptotherapie en craniosacraal therapie. Waar hebben wij van elkaars beroep of professie wat te leren en waar kunnen we elkaar aanvullen. Ik was laatst op een lezing van Stichting Emovere met als titel ‘Gevoel doet ertoe’, met Bram Bakker, Huub Ter Haar en nog twee mensen. En die spraken over het belang van werken met het lijf bij trauma’s en over wat we dan vasthouden in het lijf. En zij hebben het wel over werken met het lijf maar er zijn maar heel weinig beroepen waarin er daadwerkelijk gewerkt wordt met aanraken. En dat doen craniosacraal therapeuten en haptotherapeuten wel. Wij hebben echt het lichaam als ingang en daar hebben wij een mooie meerwaarde in het lichaamsgericht werken. Ik denk ook dat wij daar een goede kans hebben om ons neer te zetten.’
Harry: En daar bedoel je het onderscheid met beroepen waarin de hulpverleners tekst gebruiken en vooral verbaal gericht zijn?
Maarten: ‘Ook met beroepen die wel lichaamsgericht werken, die kijken naar het lijf en benoemen wat er gebeurt, bijvoorbeeld aangeven ‘ik zie dat je slikt’ of vragen naar wat er gebeurt in het lijf, maar niet in de aanraking gaan. Dus het blijft ‘tegenover elkaar.’
Harry; Psychomotore Therapie (PMT) gaat natuurlijk ook uit van het lichaam en bewegen en beleven, of allerlei takken van dramatherapie, maar het aanraken is echt specifiek voor onze vakken inderdaad.
Maarten: ‘Ja, wij hebben alle drie een beroep waarbij we aanraken en het gevoel dat er dan bij komt benoemen. Want dat is waar we als mens in zitten, ons lijf; waar we emoties beleven maar ook vasthouden, waar we liefde en kracht voelen en eventueel ook alle ellende die erin vastgehouden zit. Ik vind dat een heel mooie ingang. En misschien is dat wel leuk om over te filosoferen, wat nou het wezenlijke verschil is tussen cranio en hapto. Ik ben er nog niet helemaal uit.’
Harry: ‘Op mijn opleiding destijds, bij Manueeltherapie Van den Bijl hebben we ooit een keer docenten van jullie opleiding over de vloer gehad, dat was in de jaren ’90, en toen hebben die voor ons als docenten een demonstratie gegeven, om dat zelf ook te kunnen toepassen. De endo-en exo-beweging van de schedel zat daarbij volgens mij.’
‘Ja, dat is het craniosacraal ritme’, licht Maarten toe.
Harry: Ja, magisch bijna en daar werd bij ons een beetje lacherig over gedaan. Manuele Therapie is dan toch technischer, mechanischer. Ik heb onlangs de website gelezen en die vind ik zo uitnodigend dat ik denk: dat ga ik ook doen. Maar wat zou de toegevoegde waarde voor mij als manueel therapeut en haptotherapeut zijn? Ik kan me wel voorstellen, als je niet die achtergrond hebt zoals ik, via de manuele therapie, over bindweefsel en het hele systeem van de fascia, dat je daar ontzettend nieuwsgierig naar kunt zijn en dat het heel veel aanvullende informatie geeft. Ik lees onder meer dat je als craniosacraal therapeut actief bezig gaat om ontspanning te vinden in die fascia.
Maarten: ‘Ja, alleen zou ik het niet ‘actief’ noemen. De aanraking is uitnodigend. Kijk, een osteopaat doet dat bijvoorbeeld wel, die voelt waar de restrictie zit en gaat het losmaken. De cranio nodigt de mens uit om in zijn lijf te gaan voelen, dus dat is veel zachter. Mijn laatste cliënt zojuist, was een vrouw die net bevallen was van een kindje. Zij had eerder een bevalling gehad die heel traumatisch was geweest, maar deze keer was goed gegaan. Ze kwam met de opmerking dat het nu voelde alsof haar lijf nog niet helemaal van haar was. Daar werken jullie ook mee in de haptotherapie, daar ben ik van overtuigd. En ik denk dat het verschil is, dat ik bij het bekken wat structureler kan voelen waar de restrictie precies zit, in dit geval in haar baarmoeder. Daar blijf ik dan bij zodat de emotie en het verhaal wat achter de emotie zit, gevoeld kan worden en er rust kan ontstaan door de awareness die er ontstaat vanuit het lichaam.
Astrid: ‘Ja, dat doen wij niet. Wel die uitnodiging, maar dan gaat het over menselijk contact. Wel dat de therapeut aanwezig is, en de cliënt dan kan voelen dat er steun is en dat alles wat er voelbaar wordt gevoeld mag worden, bijvoorbeeld de pijn die er is. Het gaat uit van contact. Jij voelt de baarmoeder en wat daar aan de hand is.’
Maarten: ‘Ja, en van daaruit komt dan het verhaal omhoog.’
Astrid: ‘Er kan dus hetzelfde gebeuren, maar wel vanuit een iets andere benadering.
Harry: ‘Ja, contact is dan hetzelfde als verbinding hè? Je verbindt je met de ander en je laat de ander met jou verbinden. En ik begrijp dan van jou, Maarten, dat jij het iets meer vanuit de anatomie benadert.’
Maarten: ‘Jazeker. Wij hebben een opleiding voor mensen, die uit heel veel verschillende beroepsgroepen komen. In het eerste jaar gaat het vooral over de anatomie en de structuur. De lesstof in de twee jaren daarna is voor haptotherapeuten een bekender werkveld: dat gaat over de zogenaamde ‘somato-emotional release’. Over wat we in ons lijf vasthouden en hoe wij als therapeuten cliënten er in verbinding en dialoog in ondersteunen, dit te zien, los te laten en er ook bewustzijn op te krijgen. Zodat iemand beseft hoe het toen was en wat dit nog steeds doet. Maar dat eerste jaar over hoe het lichaam in elkaar zit met die fascie, hoe je daarin doorvoelt zodat je precies bij de structuur komt waar de spanning zit, daar zit echt een verschil denk ik.’
Harry: ‘Leuk hoor, daar zat ook meteen mijn nieuwsgierigheid. Het is een mooie toevoeging, als aanvulling op iets wat we al hebben.’
Astrid: ‘Inderdaad, dat kennen we niet vanuit ons vak. Meer op die organen en bindweefsel werken.’
Maarten: ‘Ja, en ook op het parasympatische systeem. Er zijn heel gerichte technieken om het autonome zenuwstelsel extra te ondersteunen zodat iemand kan zakken in zijn lijf.’
Harry: ‘En Astrid, had jij niet al iets van opleiding gedaan bij Upledger wat daarmee te maken had?’
Astrid: ‘Ja, maar niet het eerste jaar. Ik heb twee modules Trauma en Regulatie gedaan. Dan ga je werken met een bepaalde benadering waarbij je iemand laat vertellen over het trauma en dan het lichaam heel goed volgt. Daarbij vraag je ook bijvoorbeeld naar gedachten die daarbij komen, een beeld dat opkomt, een gevoel. Door iemand uit te nodigen om te kijken wat er in het lijf gebeurt, een beweging te volgen en die dan groter te maken, kan iemand uit de bevriezing van vroeger komen en de beweging gaan maken die hij vroeger wilde maken, maar toen niet kon maken. Die beweging zit dan als het ware gestold in het lijf. Als iemand zich bijvoorbeeld wel had willen verdedigen tegen zijn agressieve vader door hem weg te duwen, kan dat duwen alsnog tevoorschijn komen. Dat is heel helend.’
Harry: ‘Dat ligt dan in het verlengde van craniosacraal?’
Maarten: ‘Ja, dat klopt. Kijk, als iemand als kind bang is geweest voor zijn vader en dan altijd in elkaar dook en ik kom tijdens de behandeling bij dat stuk, dan is dat hoe iemand het toen heeft moeten doen om daar mee om te kunnen gaan. Maar er zit ook een verlangen om het anders te doen, om niet meer weg te hoeven duiken. We kijken waar het verlangen zit om hieruit te komen, hoe we dat kunnen initiëren. Dat volgen we dan en we kijken steeds weer hoe het is als we een stapje gedaan hebben.’
Harry: ‘Oh ja, dat sluit dan heel erg aan bij de polyvagaal theorie. Ik heb zelf niet zoveel met die oefeningen die daarbij horen en het is mooi dat je daar ook op een andere manier mee om kunt gaan en dat in de praktijk kunt brengen.’
Maarten: ‘Ja, voor mij gaat het echt om: waar zit het vast in het lijf en waar zit ook het verlangen om eruit te komen.’
Harry: ‘Polyvagaal bleef bij mij altijd hangen bij een theoretisch verhaal. Jullie bieden in feite een ander stuk aan dan dat er uit die hele theorie in die praktijkboeken komt.’
Maarten: ‘Ja, het is heel toepasbaar in onze behandelingen. Ook om te herkennen waar iemand zit. Zit iemand in de ventrale vagus, is hij veilig en geborgen en in staat tot contact, of gaat iemand in de fight/flight of gaat iemand in de dissociatie. Kun je dat herkennen en wat kun je ermee in de therapie? Hoe kun je iemand begeleiden zodat hij niet in dissocieert? Hoe kun je iemand reguleren zodat iemand niet ‘uit de bocht vliegt’, zo noem ik dat dan maar. En als iemand dissocieert, hoe krijg je hem dan terug in het lijf? Daar hebben wij heel veel technieken voor. Dat zit bij ons in de opleiding ingebouwd en daarnaast zijn er ook masterclasses voor buiten het opleidingscurriculum, speciaal voor zorgverleners zoals bijvoorbeeld haptotherapeuten om te leren hoe ze daarmee om kunnen gaan in hun praktijk.’
Astrid: ‘Ja, en dat sluit heel mooi aan op ons vak. Je benadert ook juist het lijf. Wij kennen het natuurlijk dat mensen met traumatische hechting bij ons komen. Dingen die gebeurd zijn in de kindertijd, problemen met ouders. Daarin gaan wij zitten op het stuk van de hechting, de relatie is heel belangrijk, het betrouwbaar en present zijn daarin. Maar dit is er ook een heel belangrijk stuk in. En het is fijn als de cliënt zelf ook gaat weten wat er nodig is om te reguleren, zodat hij het zelf ook kan doen. Dat geeft iemand zo veel kracht.’
Maarten: ‘En heling. Omdat iemand zelf de regie krijgt en merkt dat hij niet elke keer meer in de dissociatie hoeft te gaan. Wij zijn lijfwerkers, en als iemand niet in zijn lijf zit, waar werken we dan mee? Voor de therapie is het nodig dat iemand eerst in zijn lijf zit.’
Harry: ‘Je zou het bijna een hiaat in de opleiding kunnen noemen dat je niet leert hoe je daar in de praktijk mee omgaat. Dat er alarmbellen afgaan als iemand dissocieert.’
Maarten: ‘Ja, ik vind dat wel essentieel.’
Astrid: ‘Dat is absoluut essentieel. Ik denk dat het daarop best wel misgegaan is op momenten. Dat mensen daar uiteindelijk wel slechter van kunnen worden als je daar niet goed mee om kunt gaan als therapeut.’
Maarten: ‘Ja, dat kan leiden tot hertraumatisering. Als mensen steeds in dat stuk terugkomen, zonder dat er een heling komt op dat gebied. En dat is niet wat je wilt.’
Harry: ‘Het klinkt als een hele waardevolle aanvulling op ons werk als haptotherapeut.’
Maarten: ‘Voor mij als therapeut biedt het heel veel meer veiligheid in mijn werk.’
Astrid: ‘Ja, daar ben ik het helemaal mee eens. Omdat je weet hoe je ermee om kan gaan. Ook voor jezelf als therapeut. Als iemand zo in het traumadeel komt en je weet niet wat je moet doen, is het voor jezelf ook heel onveilig.’
Maarten: ‘Als we dat toch koppelen aan polyvagaal; het is belangrijk dat je als therapeut leert zelf in je ventrale vagus te blijven als je cliënt in de fight, flight, freeze of zelfs dissociatie gaat. Als ik zelf in paniek raak, wordt het voor de cliënt heel lastig om weer rustig te worden. Als ik in paniek raak, dan komt iemand daarna niet meer terug.’
Harry: ‘Zowel de opleiding, en dan met name het fascia-verhaal, als de specialisatie ‘trauma’, lijken me beide heel boeiend. Waarin zit voor jou het verschil tussen haptotherapie en craniosacraal therapie als je het hebt over het stuk van de somato-emotional release, zoals jij dat noemt?’
Maarten: ‘Het belangrijkste verschil is denk ik dat je als haptotherapeut veel meer jezelf inzet. En daarbij ook kijkt naar overdracht en tegenoverdracht. En daar kunnen wij volgens mij in leren. In de craniosacraal therapie leren we dat we als therapeut neutraal moeten zijn. Wij zijn een instrument voor de cliënt om zichzelf te gaan voelen.’
Astrid: ‘Daar zit echt een verschil, dat het bij ons gaat om het contact. En dat de cliënt aan de therapeut kan ervaren hoe het contact kan zijn.‘
Maarten: ‘Zodat ze dus binnen die therapeutische setting kunnen oefenen hoe ze dat daarna ook in de buitenwereld kunnen doen. En cranio gaat over: wat voel jij in je lijf en wat is daar allemaal vastgehouden. Op het moment dat je daar zicht op krijgt en je kunt het voelen, dan verandert er door dat bewustzijn ook iets in het contact naar buiten.’
Astrid: ‘Ik heb laatst iemand naar je doorverwezen die nog niks kon in het contact en wel graag lichaamsgerichte therapie wilde. Ze was in contact ‘bevroren’. En ik dacht dat craniosacraal therapie dan misschien nog wel iets kon betekenen.’
Maarten: ‘Voor haptotherapie moet er dus wel contact kunnen zijn.’
Astrid: ‘Ja, iemand moet wel contact kunnen maken, met zichzelf, met de ander. De mogelijkheid hebben om daarin te kunnen leren.’
Harry: ‘Dat soort tussenstappen kan dan helpend zijn, omdat je iemand heel erg terugbrengt naar zijn eigen zijn.’
Maarten: ‘Andersom heb ik het ook meegemaakt, dat ik iemand kreeg die eigenlijk niet aangeraakt kon worden. Dat voelde nog niet goed. Ik werk met aanraken en in mijn beginperiode liep ik dan vast. Nu heb ik gekeken met die ander naar wat diegene nodig had op dat moment. Hoe voel ik voor jou? Hoe is de afstand, kom ik te dichtbij als ik ga aanraken? Dat is eigenlijk heel haptisch. Ook daarin is het een mooie aanvulling op elkaars vak om te kijken wat iemand nodig heeft om te gaan voelen.’